Afgelopen maandag zat ik, afgestompt door werk, files en een goede verkoudheid, voor de televisie. Ik had afgestemd op Net 5 waar Men in Trees was begonnen.
De aflevering van deze maandagavond ging grotendeels over hoe Marin, de hoofdpersoon, een huis in de bossen bij Elmo, Alaska, had gekocht en vastbesloten was daar direct in te gaan wonen.
‘s Avonds moet ze gebruik maken van het toilet buiten. Dat blijkt het onderkomen te zijn van een wel zeer slimme vleermuis. Gelukkig verblijft haar beste vriendin ook in Elmo, dus in allerijl belt Marin haar op voor hulp. Vriendin komt over en besluit Marin gezelschap te houden. Maar het drama is nog niet compleet. De vleermuis blijkt op de rug van Marin mee naar binnen gekomen te zijn en last but not least, komt er ‘s nachts nog een hongerige zwarte beer de keuken onveilig maken.
Gelukkig hebben wij hier in Nederland geen last van zwarte beren, wel van vleermuizen. Maar ook dat is minder dramatisch dan in de serie. Wat we tegenwoordig ook schijnen te hebben, zijn tropische verrassingen. En dan heb ik het niet over een lekker drankje met een exotische naam.
Ik heb het dan over een huis dat bij thuiskomst in een totale chaos veranderd is, doordat twee katten op jacht zijn geweest. De chaos bestaat uit planten die vanuit de vensterbank de grond op zijn gekegeld, gordijnen die met roede en al van de muur los zijn gekomen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Nu gebeurt dit wel eens vaker. Meestal is het een onschuldig en vriendschappelijk knokpartijtje geweest tussen mijn twee joekels van katten. Of ze dachten bij zichzelf ‘doe ‘s gek’.
In dit geval bleken mijn katten toch enigszins van slag. Ik plukte hen weg uit mijn slaapkamer, waar de ramp zich deze keer had voltrokken. Maar op de een of andere manier wilden ze toch wel erg graag die kamer weer in. Dus op het moment dat ik dacht ‘ik hang het gordijn terug en ruim de boel op’, de rode kater weer richting vensterbank marcheerde en ik iets groots, iets heel groots ontwaarde in het raamkozijn, kreeg ik een lichte paniekaanval.
De rode kater heb ik heel snel de kamer uitgeduwd, het licht heb ik aangedaan om tot de conclusie te komen dat toch maar weer heel snel uit te doen. En vooral de deur van de slaapkamer te sluiten. Zelfs door de dichte deur heen, hoorde ik het zware gezoem. Wat het was, wil ik eigenlijk nog steeds niet weten. Wat ik wel gedaan heb, is mijn vader bellen. Of hij met spoed dit beest kon komen verdelgen.
Kijk, klein gespuis als spinnen, wormen en ander gepeupel, mep ik zelf wel aan gruzelementen of als ik in een goede bui ben, zet ik de beestjes buiten. Maar in dit geval had ik een visioen waarin ik achtervolgd werd door een mega-hysterisch tropisch ding.
Ik zal, met enige afschuw, omschrijven wat ik zag. Het was een kruising tussen een wesp, een bij en een hommel. Ongeveer 8 à 10 cm lang en 4 à 5 cm breed. Het had vleugels, misschien zelfs tanden, was zwart-bruin-geel en gelukkig al menigmaal op z’n kop getimmerd door mijn moedige huiskatten.
Het insect had iets weg van de sluipwespen uit een Suske en Wiske stripverhaal. Het enige verschil was dat dit beest echt was. Was inderdaad. Na een aantal behoorlijk harde meppen, was het dier heel erg mortibus en met een swung over de balkonrand in de bosjes verdwenen.
En ik? Ik had een enigszins onrustige nacht vol tropische insecten.