Columns, Economie

Werken en leven

Vorige week las ik in De Correspondent een interessant artikel over een vergeten droom van de twintigste eeuw: minder werken. De auteur van dit stuk – Rutger Bregman – wijst op de positieve gevolgen van minder werken op onze huidige economische crisis. Een greep uit de positieve gevolgen: ons stressgevoel zou afnemen, net als de werkloosheid. Het onderwijs krijgt een impuls op kwaliteit in plaats van kwantiteit, ouderen kunnen langer blijven werken en minder werken heeft een gunstig effect op het klimaat. 

De Correspondent is een online krant ontstaan met behulp van crowdfunding. In maart 2013 stelde krant zich het doel om binnen een maand genoeg geld in te zamelen om te kunnen starten. En met resultaat: binnen acht dagen had de krant het beoogde aantal leden (15.000) en meer dan een miljoen euro opgehaald. Daarmee vestigde ze een crowdfundingrecord. De Correspondent wil het medicijn tegen de waan van de dag zijn.

In eerste instantie dacht ik dat dit stuk weer een idealistisch en ongefundeerd verhaal zou zijn om de crisis te bezweren. Maar na drie regels was ik om. Minder werken is feitelijk geen nieuwtje. Aan het begin van de Grote Depressie (1930) is het geopperd door een vooraanstaand econoom uit die tijd. En honderd jaar daarvoor sprak Benjamin Franklin er al over. Zo is het fenomeen ‘minder werken’ door de jaren heen door economen en politici onderwerp van gesprek geweest. Het is ook zichtbaar geworden in de afname van het aantal uren dat mensen daadwerkelijk per week werkten. Uiteindelijk kwam er in de jaren tachtig een einde aan het fenomeen ‘minder werken’. “Geld werd niet meer in tijd, maar in spullen omgezet”, zo stelt Bregman.

En in dat ene zinnetje schuilt volgens mij het hele probleem van onze huidige crisis. We leven in een maatschappij die gekenmerkt wordt door status. Status die gebaseerd is op enerzijds de carrière die je hebt, de hoeveelheid geld op je bankrekening, het huis waarin je woont, de auto waarin je rijdt, de kleding die je koopt en anderzijds de frequentie van je vakanties en de ‘leuke dingen’ die je doet. Kortom, een fixatie op spullen, op materieel.

Werken en leven

© CC-BY-2.0 Foto van JD Hancoc

Als we naar het nieuwe fulltime werken – een vijftienurige werkweek – zouden gaan, betekent dat een ommezwaai in onze manier van denken en doen. Die manager* die er nu prat op gaat meer dan 50 uur per week te werken, bakken met geld binnenhaalt, het nieuwste model auto rijdt, minstens vier keer per jaar op vakantie gaat en daar zijn status – of beter gezegd: zijn motivatie om op deze aarde rond te lopen – op baseert, zal héél anders moeten gaan denken. Bregman schrijft terecht dat ineens overstappen naar een vijftienurige werkweek niet kan. Dat moet stapje voor stapje gebeuren. Denk maar niet dat die manager zomaar duizenden euro’s in gaat leveren.

Bregman stelt ten slotte dat “het onderwijs van deze eeuw niet alleen op de arbeidsmarkt zou moeten voorbereiden, maar in de eerste plaats op het leven”. Ook dat vraagt een andere denkwijze. Spreken we elkaar nu, dan is de vraag aan een onbekende altijd: ‘Wat doe je in het dagelijks leven?’ Een vraag die gericht is op status: het hebben van die carrière. Willen we naar een vijftienurige werkweek – die meer ruimte overlaat voor andere bezigheden – dan zou de vraag moeten zijn: ‘Wat vind je belangrijk in het dagelijks leven?’


*N.B. Voordat ik straks reacties van boze managers krijg: waar ik manager schrijf, kun je natuurlijk ook een ander beroep invullen.
Tip: Mooie documentaire die goed aansluit op het onderwerp van mijn column. VPRO Tegenlicht: Mensen van nu
‘Een portret van een generatie die volwassen wordt in de onzekerheid van een crisis. Hoe belangrijk is geld en bezit nog voor hen?’
Of kijk hier eerst naar de promo van Mensen van nu: